“Het reizen zonder haast is een kunst uit het verleden en een reis naar Schouwen-Duiveland geeft bepaald het gevoel dat de wereld nog erg groot is. Eerst treinen, dan bussen, vervolgens varen (de beschreven veerboot is de Oosterschelde uit 1933, red.) en tot slot wandelen. Als men daarbij rekening houdt met het feit dat September bovendien buiten het seizoen valt waarin het merendeel der Nederlanders zich gemeenlijk op reis begeeft, wel, dan zijn er al vele factoren om iets onverwachts tegemoet te zien.
Heel merkwaardig doet het aan, de reacties te horen van de achterblijvers. Zij menen zonder uitzondering, dat het gestelde einddoel: Zierikzee, alleen bezocht wordt als het moet. En dat is nu juist een helemaal verkeerde opvatting! Het rampenboek is daaraan ook min of meer medeplichtig. De foto waarop H.K.H. Wilhelmina staat, zorglijk uitziend naar en te midden van de Grote Kerk te Zierikzee. Nog altijd leeft bij vele mensen de onjuiste gedachte, dat er in Zeeland voor de vakantiegangers ‘niets meer aan’ is.
Het eilandengebied beleefde in die Februarinacht van 1953 echter niet de eerste ramp en de overpeinzing of het de laatste geweest is, vormde geen deel van onze reis-filosofie toen de veerboot Katsche Veer had verlaten en wij van de warmte genoten van een Septemberzonnetje.
De Oosterschelde toonde een uitzonderlijke minzaam gelaat. De kapitein stond zo maar in zijn overhemmetje te genieten van zijn domein, dat nu glinsterde in een overvloed van kleine golfjes op rijtjes. Dat doen alle mannen die geboren zijn aan de zeekant, uitstaren over hun Waddenzee of hun Marsdiep. Hier is het de Schelde. Altijd staren die verte, die nooit naderbij komt. Nouja, ‘nooit naderbij’, dat is overdreven.
De hele overtocht duurde maar anderhalfuur en intussen hadden wij allang overboord gehangen en op Nederlands-gematigde wijze een gebaar gemaakt naar de bemanning van een zandzuiger, dat in de verte wel iets leek op wuiven. Op het ruime water zou je een loods verwachten, maar de krachtige Diesel liet het vletje voorbij gaan, terwijl de veerboot nu langs een stremdam op het tweeling-eiland ‘Schouwen-Duiveland’ toegleed, en al weer dachten wij aan die reeksen radioberichten terug, waarin om zandzakken, rubber lieslaarzen en bootjes gevraagd werdn. Die nooit helemaal voltooid verleden tijd voor dit stukje van ons vaderland.
De stevige passagier in manchester (foto links, red.) begon er zelf over, ‘hoe hoog het water “toen” stond en waar hij zelf “toen” was en hoe lang het geduurd had voor hij zijn vrouw veilig wist’.
Nu was het een vredige aanblik met die witstralende molen en wat huisjes aan de dijk, die net niet mooi zijn, maar met elkaar toch zo prachtig harmoniëren.
De aankomst te Zierikzee had bepaald niets van de opwinding, welke voorafgaat aan het meren van een zeekasteel. Waarom zouden ze ook, daar in Zierikzee?
Je kon op de vingers van één hand al het volk aan de wal tellen. Wat wij op het eiland zochten, was een rustig plekje in de hoop een heleboel trekvogels waar te nemen. De rust vonden wij echter al in Zierikzee; het stadje is zó bedaard in haar doen en laten, dat wij lnager bleven hangen dan wij van plan waren geweest.”