Vanaf 1958 werd de dienst Vlissingen-Breskens sterk gemoderniseerd. De komst van de ‘Prinsesseklasse’ veerboten (waarvan de Margriet uit 1964 de laatste is en tevens de laatste die nog in de vaart is) zorgde ook voor de komst van een hele nieuwe infrastructuur. De dienst stond model voor de overgang van de TESO van zijlading naar koplading. Een beetje ironisch is het gegeven dat begin jaren 60 de eerste PSD-koplader, de Koningin Wilhelmina in dienst was bij de TESO; maar dan wel als zijlader. De veerboot was in 1960 verkocht en vanwege de hoge leeftijd kreeg de veerboot op Texel de bijnaam ‘Opoe’.
De in de jaren 60 gebouwde fuiken en heftorens in Den Helder en in de nieuwe veerhaven van Texel tonen grote gelijkenissen met de exemplaren in Vlissingen en Breskens. De veerboten, Marsdiep (1964) & Texelstroom (1966) zijn echter een stuk korter dan de Zeeuwse ‘Prinsesseboten’.
Twaalf jaar later dan in Zeeland, in 1980 komt ook bij de TESO een dubbeldeksveerboot in de vaart, de Molengat. De Schulpengat (1990) is de laatste TESO veerboot die ongeveer vergelijkbaar is met de PSD-dubbeldekkers. Dit schip is 110,40 meter lang en 18,70 meter breed. Ter vergelijking, de Prinses Juliana is 113,60 bij 19,15 meter. De Dokter Wagemaker (2005) is een stuk langer maar vooral breder en breekt daarmee met het verleden.