De dienst tussen Zierikzee ’t Luitje en Katseveer werd halverwege de jaren 50 uitgevoerd door de zijlader Koningin Emma (1933). Aangezien de veerboot door het Havenkanaal naar de kade bij ’t Luitje moest varen, zocht de PSD naar een makkelijkere oplossing. Besloten werd een nieuwe veerhaven te bouwen bij De Val, direct aan de Oosterschelde gelegen. Begin 1954 doet het college van Provinciale Staten een belangrijke uitspraak over de verbetering van de veerdienst. De aan te leggen veerhaven bij De Val zou geschikt worden gemaakt voor kopladingsveerboten.
In Vlissingen kon al vanaf 1928 gebruik worden gemaakt van koplading door speciale aanleginrichtingen in Vlissingen en Breskens en de nieuwe kopladingsveerboot Koningin Wilhelmina uit 1927. Juist dit schip speelde een grote rol in de plannen voor verbetering van het Oosterscheldeveer. De Koningin Wilhelmina zou met de komst van twee nieuwe, 100 meter lange veerboten voor de Westerscheldedienst binnen afzienbare tijd overbodig worden door haar geringe capaciteit.
Daarom had het college een oogje laten vallen op deze veerboot voor de Oosterscheldedienst. Het uiteindelijke doel was een uurdienst te kunnen uitvoeren, hetgeen met de zijladingsveerboten onmogelijk was. Uiteindelijk werden de plannen voor het aanleggen van een kopladingsinrichting tijdelijk in de ijskast gezet. Wel werd de haven van De Val zo aangelegd dat er alsnog een fuik gebouwd kon worden.
In mei 1958 werd de veerhaven van De Val geopend. Al in november kwam het kopladingsidee weer ter sprake, toen er opdracht werd gegeven de aanleg van fuiken opnieuw te onderzoeken. De uitkomst van dit onderzoek resulteerde in een voorstel van Gedeputeerde Staten tot het bouwen van een fuik.
De haven van De Val was geschikt voor veerboten tot een lengte van 60 meter. Wel zou het noodzakelijk zijn een pier aan te leggen bij de haveningang. Ook werd in overweging genomen een geheel nieuwe veerhaven aan te leggen naast De Val, hoewel die optie hoge kosten met zich mee zou brengen.
Om een goede veerdienst te onderhouden zouden schepen met een snelheid van minstens 12 mijl wenselijk zijn. De Koningin Emma haalde met moeite 10 mijl per uur. De kopladingsveerboot Koningin Juliana maakte in februari 1959 zelfs een tochtje naar de Oosterschelde om te varen tussen Kats en Zierikzee. Nooit eerder was een PSD-kopladingsveerboot op de rivier de Oosterschelde geweest. De veerboot kon ook niet aanleggen, maar er werden technische gegevens verzameld voor eventueel gebruik van de veerboot op de Oosterscheldedienst.
De gehele problematiek van het veer Kats-Zierikzee moet gezien worden in het licht van de Deltawerken. De rivier Oosterschelde zou pas als laatste worden afgesloten en het plan een brug te bouwen was nog niet aan de orde geweest. Waar men zich wél zorgen over maakte was het gereedkomen van de Haringvlietbrug, waardoor een veel grotere stroom verkeer Schouwen-Duiveland zou bereiken.
Het kopladingsplan werd daarom begin jaren 60 verder doorgerekend en in 1961 werd de uitkomst gepubliceerd. Een kopladingsveerdienst tussen Zierikzee en Kats zou per etmaal 1200 auto’s te verwerken krijgen, evenveel als Vlissingen-Breskens per dag verwerkte in 1960!
Duidelijk was dat de zijladers het niet meer aankonden. De veerdienst verbeteren zou bovendien een enorm begrotingstekort opleveren terwijl het vervoersaanbod door de aanleg van de Deltawerken gestaag zou stijgen. De veerboot Koningin Wilhelmina was inmiddels verkocht aan de TESO en de andere veerboten waren hard nodig op Kruiningen-Perkpolder. Kortom, er zouden nieuwe kopladingsveerboten besteld moeten worden en de veerhaven van Zierikzee moest ook grondig worden verbouwd.
Toen men bij de Provincie nog verder doorrekende werd besloten voor een andere optie te kiezen: het bouwen van een brug. Op 29 mei 1962 werd het besluit genomen en op 15 december 1965 voer de Koningin Emma voor het laatst de Oosterschelde over.